Algemene schrijfadviezen, hoe interessant ook, kunnen soms wat abstract blijven. Daarom geef ik op deze plek concrete feedback op ingezonden verhaalfragmenten. Ik analyseer wat er goed gaat in het fragment, maar wijs ook verbeterpunten aan. Ook een tekst insturen? Hier vind je details.
Het fragment
Ik kreeg deze keer de opening van een verhaal over Gio de sinti-tovenaar, geschreven door Wim Slierendregt. De belangrijkste vraag van de schrijver is dan ook: trekt dit de lezer voldoende het boek in?
1. Gio smeert hem
Bammmmmm
Fladderend reageerde de parkiet met schetterend tjilpen
“Wat zullen de buren denken,” mompelde Wilma.
“Mam. Dit huis is zo gehorig dat de buren twee huizen verder de uitroeptekens in de ruzie met Gio hoorden. En kijk eens naar buiten. Met die schreeuw heeft Gio voor de derde keer dit jaar de lantarenpaal uitgeblazen. Dat zullen de buren pas leuk vinden. Dit heb je slim gespeeld ma. Wat bezielde je om op zijn verjaardag het eruit te gooien?”
Wilma boog het hoofd, haar blonde haren hingen half voor haar gezicht. “Het schoot eruit.”
Het deed haar moeder pijn, voelde Mieke. Ze liet haar kwade bui glippen, haar moeder vroeg zonder woorden om hulp. In dat gesnerp van de parkiet van haar halfbroer Piet had ze geen zin. De doek over de kooi bracht rust. “Mam, wil je het mij vertellen?”
Wilma depte voorzichtig de twee tranen weg, die mochten haar make-up niet ruineren. Ze keek haar dochter aan. “Vandaag is hij tweeëntwintig. Hij lijkt als twee druppels water op Giovannu, zijn vader, op de avond dat ik met hem mee ging. Dat kwam zo hard binnen dat ik het niet langer voor me kon houden.”
“Dus daarom heet Gio Giovannu. Naar zijn vader.”
“Ja, schenk me nog eens in.”
“Ik heb liever thee.”
“Alles staat in de keuken.”
Wilma liet het gerommel in de keuken langs zich glijden. Ze dacht terug aan die heftige ruzie met Gio.
“Je wist toch niet wie mijn vader was?” schreeuwde Gio. Voor de zoveelste keer voelde hij zich belazerd. Gevoelens van woede en verdriet worstelden met elkaar om als eerste in verwijtende woorden zijn moeder om de oren te slaan.
“Nee, nee,” schrok Wilma, “ik heb nooit gezegd dat ik hem niet kende. Ik heb het ontweken door andere namen te noemen, ik draaide om een antwoord heen of begon over iets anders. kalm Gio, kalm alsjeblieft.”
Wim Slierendregt
Algemeen
De situatie heeft zeker potentie om de aandacht van de lezer te trekken: Gio komt er op zijn tweeëntwintigste achter dat zijn moeder wél weet wie zijn vader is, en stormt kwaad het huis uit. De titel ‘Gio de sinti-tovenaar’ geeft al een hint naar de identiteit van die vader, en dat dit nog niet de laatste ontdekking is die Gio over zichzelf zal doen. Een personage dat zijn eigen verleden en sluimerende talenten moet ontdekken is altijd een dankbaar startpunt voor een verhaal.
De kunst is dan om dat verhaal zo te presenteren dat de lezer erin meegenomen wordt, en dat gaat in dit fragment nog niet helemaal goed. Het eerste waar ik tegenaan loop is dat lang onduidelijk blijft wat er gebeurt. De ‘bammmm’ waar het verhaal mee opent, kan nog bijna alles zijn. De parkiet en de buren geven in elk geval een huiselijke context aan, en er is blijkbaar een ruzie geweest, maar verder blijft de lezer nog raden. Er staat zelfs nergens dat Gio ervandoor is, alleen in de hoofdstuktitel.
Het is in een eerste scène van groot belang om de lezer een helder beeld te geven van de situatie. Als schrijver kan het saai lijken om de zaken letterlijk te benoemen, maar dat is omdat je de scène al voor je ziet. De lezer mist simpelweg die informatie nog.
Het tweede dat me opvalt is dat er geen eenduidig perspectief is. Het wisselt met wie we meekijken: Mieke, Wilma of Gio. Toch zitten we dusdanig dicht op de personages dat er ook geen sprake lijkt te zijn van een alwetende verteller. Het resultaat wordt ‘head hopping’ genoemd en werkt voor een lezer erg verwarrend. Sterk meeleven met één personage, in elk geval voor de duur van een scène, is een tweede gereedschap om lezers effectief in het verhaal mee te nemen.
De vraag wordt dan: wiens verhaal is dit? De boektitel geeft het antwoord: Gio. Ik vraag me af of het niet beter zou werken om te beginnen met het schuingedrukte gedeelte en het verhaal verder ook door Gio’s ogen te beschrijven. Maar dat is aan de schrijver: misschien is juist de beleving van Wilma of Mieke (ook) belangrijk.
Details
Ik zie in elk geval een talent voor mooie, originele beschrijvingen: de buren die de uitroeptekens hoorden, Gio’s worstelende gevoelens die in verwijtende woorden zijn moeder om de oren willen slaan. Maar er zijn ook nog de nodige aandachtspuntjes.
Bammmmmm
Fladderend reageerde de parkiet met schetterend tjilpen
“Wat zullen de buren denken,” mompelde Wilma.
“Mam. Dit huis is zo gehorig dat de buren twee huizen verder de uitroeptekens in de ruzie met Gio hoorden. En kijk eens naar buiten. Met die schreeuw heeft Gio voor de derde keer dit jaar de lantarenpaal uitgeblazen. Dat zullen de buren pas leuk vinden. Dit heb je slim gespeeld ma. Wat bezielde je om op zijn verjaardag het eruit te gooien?”
Wilma boog het hoofd, haar blonde haren hingen half voor haar gezicht. “Het schoot eruit.”
Als je opent met een geluid, moet de lezer zich daar wel direct iets bij kunnen voorstellen. Alleen een ‘bam’ geeft nog geen beeld van locatie, situatie of personages. Overweeg bijvoorbeeld iets als: ‘Een luide knal liet de parkiet opfladderen. Gio’s schreeuw had voor de derde keer in een jaar de lantarenpaal opgeblazen.’ Als dat het was, tenminste, en niet een dichtslaande deur.
Wilma’s eerste reactie geeft wel meteen een leuk beeld van het personage.
Het is onduidelijk wie er vervolgens spreekt. Een kind van Wilma, ja, maar Mieke wordt pas veel later genoemd. De lezer heeft nog geen beeld van wie er aanwezig zijn. Dan volgt er in snel tempo informatie die de lezer moet interpreteren zonder daar al een duidelijke basis voor te hebben. Welke schreeuw? Wat eruitgooien?
Het deed haar moeder pijn, voelde Mieke. Ze liet haar kwade bui glippen, haar moeder vroeg zonder woorden om hulp. In dat gesnerp van de parkiet van haar halfbroer Piet had ze geen zin. De doek over de kooi bracht rust. “Mam, wil je het mij vertellen?”
Deze alinea is als enige vanuit Mieke beschreven, met zowel haar gedachten als ‘haar moeder’ in plaats van ‘Wilma’. Het is mooi om te zien hoe ze met haar moeder meeleeft, maar verwarrend om daarna weer naar een ander over te springen.
De schrijver heeft af en toe de neiging om zaken (te) indirect te beschrijven. Dat kan soms mooi zijn, maar er is ook niets mis mee om letterlijk te schrijven dat Mieke een doek over de kooi gooit. Naast dat de lezer zo minder hoeft te puzzelen, legt het ook meer nadruk op de handeling zelf, en het gaat ten slotte om een bewuste actie van Mieke om rust te creëren.
Wilma depte voorzichtig de twee tranen weg, die mochten haar make-up niet ruineren. Ze keek haar dochter aan. “Vandaag is hij tweeëntwintig. Hij lijkt als twee druppels water op Giovannu, zijn vader, op de avond dat ik met hem mee ging. Dat kwam zo hard binnen dat ik het niet langer voor me kon houden.”
“Dus daarom heet Gio Giovannu. Naar zijn vader.”
Waarom lijkt Gio vandaag ineens op zijn vader, en gisteren nog niet? Had hij voor zijn verjaardag bepaalde kleding aangetrokken, of zijn haar gedaan? Zonder een dergelijk detail lijkt het onlogisch.
Door hoe gemakkelijk Wilma Giovannu’s naam noemt, vind ik het moeilijk te geloven dat dit de eerste keer is dat Mieke die hoort.
“Ja, schenk me nog eens in.”
“Ik heb liever thee.”
“Alles staat in de keuken.”
Wilma liet het gerommel in de keuken langs zich glijden. Ze dacht terug aan die heftige ruzie met Gio.
Als Mieke liever thee wil, waar heeft Wilma het dan over? Ik gok dat er koffie op tafel staat, maar het wordt nergens genoemd.
‘Schenk me nog eens in’ leest als een ontwijking. Dat soort spanning tussen personages maakt een verhaal interessant, maar vooral als je er ook een gedachte van het perspectiefpersonage aan wijdt. Als dat Mieke is: wat vindt zij ervan dat haar moeder van onderwerp verandert?
Net als bij de parkietenkooi wordt hier een stap overgeslagen, namelijk dat Mieke naar de keuken loopt. Dat vraagt veel van de lezer.
“Je wist toch niet wie mijn vader was?” schreeuwde Gio. Voor de zoveelste keer voelde hij zich belazerd. Gevoelens van woede en verdriet worstelden met elkaar om als eerste in verwijtende woorden zijn moeder om de oren te slaan.
“Nee, nee,” schrok Wilma, “ik heb nooit gezegd dat ik hem niet kende. Ik heb het ontweken door andere namen te noemen, ik draaide om een antwoord heen of begon over iets anders. kalm Gio, kalm alsjeblieft.”
Het eerdere ‘ze dacht terug’ suggereert dat het volgende een herinnering van Wilma is. Toch volgt het de gedachten van Gio, wat verwarrend werkt.
Wilma’s verklaring leest meer als uitleg voor de lezer dan als een natuurlijke uitspraak. Het is ook een vreemde uitvlucht: ‘technisch gezien loog ik niet, hoor’. Misschien is dat bewust en zegt het iets over het personage, maar het gaat er natuurlijk om dat ze de identiteit van Gio’s vader verborgen heeft gehouden. In elk geval is er ruim voldoende spanning tussen de personages voor een boeiend verhaal!
Jouw verhaal in deze rubriek terugzien?
Ik help je graag met gratis feedback op een verhaalfragment van ongeveer 300 woorden. Klik hier voor meer informatie over het opsturen van je tekst.