Nadat de laatste punt gezet is, volgt het proces van kritisch bijschaven tot het verhaal écht zegt wat je wil zeggen. Voor deze serie vroeg ik verschillende schrijvers hoe zij dat proces van proeflezen en herschrijven aanpakken. In deze aflevering vertelt Marieke Frankema waarom ze haar proeflezers koestert.
—
Zoals je een heel dorp nodig hebt om een kind op te voeden (geloof me, dat is zo, hoewel het wellicht niet een héél dorp hoeft te zijn 😉 ) heb je ook een bescheiden dorp nodig om een boek te publiceren. Dan heb ik het nog niet eens over de eventuele uitgever, de opmaker, de cover-artiest en dat soort belangrijke mensen, maar de mensen die al eerder bij het verhaal betrokken raken: de proeflezers.
Voor mij zijn mijn proeflezers onmisbaar. Zij helpen mij mijn verhaal zo scherp mogelijk te krijgen, zien waar de ruwe diamant moet worden geslepen. Ze voelen aan wat ik wil zeggen en kunnen me vertellen waar ik dat niet duidelijk genoeg heb gedaan, waar ik te lang blijf hangen, waar ik in mijn haast een dikke typefout heb laten staan, en ze vertellen me of ze geraakt worden door mijn verhaal – of ze nu hebben genoten, gelachen of zelfs een traantje gelaten.
Welke proeflezers?
Dat betekent dan ook dat ik zo secuur mogelijk ben wat mijn proeflezers betreft. Iemand die niet mijn doelgroep is kan prachtige commentaren geven en scherp zijn op stijl, woordherhalingen, sfeer en allemaal andere zaken. Toch heb ik daar waarschijnlijk minder aan dan iemand die wel houdt van verhalen zoals die ik schreef, omdat die een beter gevoel heeft voor waar ik naartoe wil.
Ik ben overigens niet altijd zo secuur. Het is soms ook fijn om een wildvreemde te vragen om je verhaal te lezen. Voor een verse blik, omdat je een uitstapje in een ander genre hebt gemaakt, omdat je van schrijfgroep bent gewisseld of omdat je het gevoel hebt je proeflezers iets te vaak aan het werk te zetten… Er kunnen heel veel redenen zijn om je geesteskindje aan een ander-dan-normaal te laten lezen. Dat is soms een aangename verrassing, soms een grote vergissing, en meestal is het bij mij in eerste instantie een ’Noooooo! Ik word niet begrepen, dit is onzin!’ die al snel verglijdt in ‘O, wacht, misschien zit er wel wat in…’ en geregeld eindigt in: ‘Ja, oké, het is inderdaad wel zo.’ Of in een ‘nope, ik trek me hier niets van aan.’ Dat is ook legitiem.
Welke versie?
Bij de schrijfgroep wil het nog wel eens gebeuren dat ik iets instuur dat heel ruw is. Vers van de pers, een eerste versie. Die ik niet eens een keertje heb doorgelezen, maar gewoon hop in een document kwak – eh, liefdevol plaats – en waar ik dan ook heerlijk ongezouten kritiek op krijg.
Voor manuscripten heb ik een aantal mooie mensen om me heen die mijn verhalen snappen, houden van wat ik schrijf en tegelijkertijd geen blad voor de mond nemen en me wijzen op de zwakke punten in mijn verhaal. Zij helpen me om de ruwe diamant te slijpen en ik koester deze proeflezers.
Ik stuur ze dan ook niet de versie van het verhaal die ik vers uit de rotsen heb gehakt, om de analogie van de diamant aan te houden. Meestal is het de derde of vierde versie die hun kant op gaat en heb ik al een stopwoordjesronde gedaan (ik heb een paar woorden die iets te vaak terugkomen en zinnen wat wolkig maken, daar check ik mijn document altijd op*), heb ik mijn eigen op- en aanmerkingen al verwerkt en ben ik er redelijk zeker van dat ik ze geen flutverhaal geef om zich doorheen te worstelen.
* Tip: Maak een lijst van jouw stopwoordjes en met een find/replace actie zet je ze allemaal tussen [haken]. Loop dan je tekst door en kijk of al die stopwoorden daadwerkelijk nodig zijn. Ik ga er altijd voor hooguit 50% over te houden. Lukt me niet, maar is wel een nobel streven.
Feedback ontvangen
En dan komt het verhaal terug… Vol opmerkingen, vraagtekens en opgespoorde plotgaten… Dat zijn de momenten waarop ik even heel vertwijfeld denk: ‘Ik stop er maar mee!’
Tot ik bedenk dat ze al die moeite voor mij hebben genomen omdat ze niet alleen in mij geloven, maar ook in het verhaal. Aan een dood paard trek je niet, aan een stom verhaal sleutel je niet. En als er dan ook ergens een ‘mooi’ of ‘nice’ staat, dan is mijn dag weer goed.