Nadat de laatste punt gezet is, volgt het proces van kritisch bijschaven tot het verhaal écht zegt wat je wil zeggen. Voor deze serie vroeg ik verschillende schrijvers hoe zij dat proces van proeflezen en herschrijven aanpakken. Johan Klein Haneveld vertelt hoe zijn herschrijfproces gedurende zijn schrijfcarrière veranderd is.
De keuze om een boek uit te geven, ligt bij de uitgever. Vindt deze het goed genoeg, dan wordt het manuscript ook nog eens onder handen genomen door een redacteur. Die kijkt, met de kennis van een professional, naar zowel verhaalopbouw als grammatica en spelling. Hoeveel proeflezers je verhaal ook lezen en hoe vaak je op basis van hun feedback je manuscript reviseert, er gaat dus altijd nog een herschrijfronde overheen. Het oordeel van de redacteur is ook nog eens belangrijker dan van goedwillende vrienden of collega-schrijvers.
Proeflezers zijn dus niet belangrijk voor de productie van het definitieve boek zoals dat in de winkel komt te liggen, maar helpen je hooguit een versie te bereiken die jijzelf goed genoeg vindt om aan een uitgever toe te sturen. Of je gebruik wilt maken van proeflezers en hoeveel dan, hangt dus af van de mate waarin je zeker bent van je manuscript of aspecten ervan.
Geleerde lessen
Van mij zijn ondertussen 23 boeken uitgegeven en er liggen er nog 5 op de plank. Mijn zelfvertrouwen is door mijn jarenlange schrijfervaring flink toegenomen. Mijn allereerste boeken liet ik nog door meerdere proeflezers lezen, waarna ik ze op basis van hun feedback herschreef. Van al die opmerkingen heb ik geleerd. Zo wees de redacteur van Neptunus erop dat het belangrijk is zinnen van verschillende lengtes af te wisselen. Goed advies was ook dat ik niet altijd hoefde aan te duiden dat de hoofdpersoon iets zag, hoorde, rook of voelde. ‘De lucht was blauw’ volstond, waar ik nogal eens iets schreef als ‘Hij zag dat de lucht blauw was’. Iemand die huisarts was, vond dat iemand die gewond was onwaarschijnlijk snel herstelde, dus liet ik hem in de uiteindelijke versie maar langer lijden.
Ondertussen kan ik van mijn meeste verhalen zelf inschatten of ze goed zijn opgebouwd en goed geschreven zijn. Bovendien werk ik al meer dan vijftien jaar als tijdschriftredacteur, waarbij ik zelf ook op de d’s en t’s let. Mijn uitgevers zeggen dat ik over het algemeen schone kopij aanlever, waarin nauwelijks nog fouten te vinden zijn. Ik hoef dus geen proeflezers te vragen om op grammatica en spelling te letten. Wel ga ik zelf altijd nog eens met de fijne kam door mijn manuscripten, een keer direct na het schrijven en een keer vlak voor ik ze naar de uitgever opstuur. Daarbij let ik ook op of ik woorden niet te vaak herhaal en of ik in zo’n geval geen alternatieven kan vinden.
Wanneer wél proeflezers?
Natuurlijk weet je als schrijver nooit 100 procent zeker hoe je verhaal op je lezers overkomt. Je staat daarvoor te dichtbij. Gelukkig leest mijn vrouw elk woord wat ik schrijf. Ik vraag haar wat ze vond van karakters, wendingen in het plot en of het einde wel klopte. Als haar beeld daarbij niet overeenkomt met wat ik in mijn hoofd had, bijvoorbeeld als ze het niet spannend vindt of niet begrijpt wat er gebeurt, herschrijf ik mijn verhaal.
Neem ik meer risico’s, bijvoorbeeld als ik in een genre schrijf waarmee ik me nooit eerder heb beziggehouden, of in een voor mij nieuwe vorm, dan zoek ik één of twee extra proeflezers. Hoeder van de vulkaan was bijvoorbeeld een ambitieus boek, geschreven in de tweede persoon. Dat had ik niet eerder geprobeerd, dus vond ik het belangrijk dat iemand zou kijken of die vorm goed werkte. Mijn schrijfvriend wees een paar gevallen aan waar het vertelperspectief niet klopte. Hij gaf me ook het advies sommige personages langere namen te geven, omdat ze wat te veel op elkaar leken. Door dit soort tips werd het boek inderdaad beter. Later las ik ook zijn manuscript. Want als je een ander vraagt om iets voor jou te doen, moet je natuurlijk ook bereid zijn hetzelfde terug te doen.
Goede punten! Een goed boek afleveren vraagt om een goed verhaal maar zit ‘m ook in de details.