Elke schrijver is anders en wat voor de een goed werkt, kan de ander juist blokkeren. Daarom heb ik verschillende schrijvers gevraagd om te vertellen over hun unieke schrijfproces aan de hand van het thema ‘van idee naar verhaal’. Deze week: Robin Rozendal over haar mix van plotten en organisch schrijven.
In schrijversland wordt vaak gesproken over plotters en organisch schrijvers, en ik merk altijd dat ik eigenlijk geen van beide echt ben. Ik plot graag en denk verhalen uit voordat ik ze ga schrijven, maar als ik eenmaal aan het schrijven ben laat ik die uitgeplotte structuren ook weer los en neemt de organisch schrijver in mij het over.
Zoals je dus zou verwachten vliegen mijn verhalen regelmatig van de rails en moet het plotterdeel van mij proberen om de trein weer op de rails te krijgen, want anders crasht die keihard!
Van organisch naar plotten
Toen ik voor het eerst werkte aan de boekenserie die ik aan het schrijven ben, rond het jaar 2000, schreef ik puur organisch. Ik bedacht de scenes en verhaallijnen terwijl ik op de fiets zat of onder de douche stond, en schreef ze uit zonder plan waar het naartoe zou gaan. Maar dat verhaal ontspoorde dus, en eindigde na zo’n twintig hoofdstukken met mijn personages verdwaald in de woestijn.
Pas toen ik een boek over plotten ontdekte, jaren later, wist ik opeens hoe ik mijn verhaal nieuw leven in kon blazen. Sterker nog: ik had zoveel inspiratie door de verhaalstructuren waarover ik las, dat ik ontdekte hoe het verhaal verder moest gaan en moest eindigen. Sindsdien heb ik het schrijven niet meer losgelaten, en ben ik dus fan geworden van plotten… tenminste, op mijn manier.
Mijn boekenserie heb ik in de loop van tien jaar ontwikkeld door verhaalstructuren te gebruiken als blauwdruk voor het verhaal, in combinatie met mijn eigen ideeën. Want uiteindelijk vind ik nog steeds dat die ideeën waaruit een verhaal ontstaan, het belangrijkst zijn. Dat zijn tenslotte de eerste vonken van inspiratie!
Ideeën en structuur
Als ik aan het ‘plotten’ ben, ga ik dus zo te werk. Ik heb de eerste ideeën en ik kijk op welke manier ik die het beste kan vormgeven om ze goed neer te zetten. Vaak schrijf ik in die fase al wat losse gedachten op, omdat dat me helpt nadenken. Vervolgens probeer ik daar een structuur in te maken.
In het geval van mijn boeken doe ik dat door hoofdstukken op een rijtje te zetten en te bepalen wat er per hoofdstuk moet gebeuren. Bij korte verhalen deel ik de structuur op in scenes. Ik werk die scenes of hoofdstukken niet heel gedetailleerd uit, maar schrijf wat punten op die ik in dat deel naar voren wil laten komen. Vaak probeer ik in die fase ook voor de personages op te schrijven hoe hun ontwikkeling verloopt.
En vervolgens ga ik aan de slag! Meestal heb ik dan genoeg informatie om gewoon te kunnen schrijven, maar soms merk ik dat ik nog steeds erg moet nadenken. Als ik zo vastloop, betekent dat meestal dat er nog iets mis is met wat ik heb bedacht, en moet ik terug naar de tekentafel. In mijn boek is er dan vaak nog een stuk achtergrond dat ik beter moet uitwerken, en in korte verhalen is er dan soms nog iets mis met het concept en hoe het verhaal zich ontwikkelt.
Mijmeren en puzzelen
Een deel van het oplossen van dat soort problemen, en van het ontwikkelen van verhalen in het algemeen, is dat ik gewoon moet nadenken en mijmeren, fantaseren, puzzelen in mijn hoofd. Uiteindelijk komt er dan meestal ‘vanzelf’ een oplossing waardoor ik weer verder kan schrijven.
Ik blijf me verbazen over hoe zo’n verhaal zich ontwikkelt. Want je kunt er dus theorieën op loslaten, structuren voor bedenken, namen aan geven… maar uiteindelijk blijft het een vaag proces, dat me vaak verrast en me soms het gevoel geeft dat ik verhalen ontdek, in plaats van bedenk. Het is het meest bijzondere creatieve proces, waar ik nooit genoeg van krijg!