Algemene schrijfadviezen, hoe interessant ook, kunnen soms wat abstract blijven. Daarom geef ik op deze plek concrete feedback op ingezonden verhaalfragmenten. Ik analyseer wat er goed gaat in het fragment, maar wijs ook verbeterpunten aan. Ook een tekst insturen? Hier vind je details.
Het fragment
Deze keer bespreek ik een deel van een waargebeurd verhaal over een schoolkind in de jaren ‘70, door een Vlaamse schrijver die graag anoniem blijft. Het fragment komt uit het midden van een kort verhaal, maar is op zichzelf prima te volgen.
Onderweg was ik heel trots op mezelf, vroeg opgestaan om op tijd op school te zijn gaf mij een goed gevoel. Vroeg opstaan was voor mij een hele opgave, ik was namelijk geen ochtendkind. Tot in de late uurtjes boeken lezen was mijn leven maar ook een slechte gewoonte, tot ergernis van mijn ouders!
Nee, deze keer zou ik erbij horen en de schoolpoort zou door een andere laatkomer moeten gesloten worden. Bij deze gedachte kreeg ik de slappe lach…deze lach was van korte duur!
Nog steeds alleen, huppelde ik door de smalle baantjes. Tot ik plotseling mijn naam hoorde!
‘Hey, dag Lienneke, wat doe jij hier zo vroeg?’
Ik schrok me rot toen ik Annie herkende en zag hoe ze van haar tuin naar mij toekwam.
‘O dag Annie!’ stamelde ik.
‘Maar kindje toch, jij hebt je boekentas op je rug?’
‘Je bent toch niet van plan om vandaag naar school te gaan!’
‘O ja wel hoor, en ik ben vroeger vertrokken dan ben ik zeker niet de laatste!’ zei ik met een fijn opgewekt stemmetje.
Annie sloeg haar hand voor haar mond en fronste haar wenkbrauwen.
‘Maar Lienneke toch, het is vandaag helemaal geen school!’
Eventjes hoorde ik het donderen in Keulen en daarna vroeg ik of ze het nog eens wou herhalen. Daar stond ik dan, met mijn boekentas op mijn rug en een stuk fruit in mijn handen. Goedgezind en al fluitend naar school die dan blijkt dicht te zijn! Ik kon mezelf doodslaan maar eerst diep wegzakken in de grond van schaamte!
Annie vertelde dat er een briefje in de agenda zat van haar zoon, die daar ook school liep. Juf Berthie zou die uitgedeeld hebben tijdens de middagpauze.
Anoniem
Algemeen
Iedereen is weleens van huis vertrokken om er pas later achter te komen dat het een vrije dag is, of dat de afspraak is verzet. Die herkenbaarheid maakt dat we makkelijk meeleven met de ikpersoon in dit fragment. Dat het net eindelijk was gelukt om vroeg op te staan, maakt de situatie extra pijnlijk. De karakterisatie vind ik sterk gedaan: we krijgen een duidelijk beeld van een boekenwurm die moeite heeft met vroeg opstaan, maar toch graag een goede indruk wil maken.
De leesbaarheid kan nog verbeterd worden. Dat zit vooral in de zinsbouw, die wat spreektalig en vaak net niet helemaal correct is. Als schrijver is het belangrijk om een goed taalgevoel te ontwikkelen, waarbij het niet alleen gaat om correcte zinnen, maar ook om een soepel lopende tekst. Het helpt om veel te lezen en kritisch naar je eigen teksten te blijven kijken. Laat de tekst bijvoorbeeld hardop voorlezen door iemand en luister goed waar diegene hapert. Zelf hardop lezen kan ook, maar soms corrigeer je dan ongemerkt al naar wat er zou moeten staan.
Wat me ook opvalt is dat er vrijwel geen beschrijvingen van de personages of omgeving zijn: ik zie alleen de ‘smalle baantjes’. Hoe zien die eruit? Wat ziet de hoofdpersoon onderweg? Hoe ziet Annie eruit? En haar tuin? Door meer te beschrijven, zet je een sfeer neer en help je de lezer om een beeld te vormen van de situatie.
Details
Ik kan met voorbeelden het beste laten zien wat ik bedoel met zinsbouw en een soepel lopende tekst.
Onderweg was ik heel trots op mezelf, vroeg opgestaan om op tijd op school te zijn gaf mij een goed gevoel. Vroeg opstaan was voor mij een hele opgave, ik was namelijk geen ochtendkind.
‘Opgestaan’ moet ‘opstaan’ zijn. Misschien dacht de schrijver eerst aan ‘… trots op mezelf, want ik was vroeg opgestaan’ en besloot toen toch iets anders te schrijven. Hardop lezen helpt goed om dit soort foutjes op te sporen.
Pas ook op voor dubbele informatie. ‘Gaf mij een goed gevoel’ is eigenlijk onnodig: er staat al ‘trots’, wat een specifieker gevoel is en dus meer zegt. Verder is ‘vroeg opstaan was voor mij een hele opgave’ synoniem met ‘ik was geen ochtendkind’. Je zou deze zinnen kunnen inkorten en dezelfde betekenis behouden: ‘Onderweg was ik heel trots op mezelf: vroeg opstaan om op tijd op school te zijn was voor mij een hele opgave.’
Tot in de late uurtjes boeken lezen was mijn leven maar ook een slechte gewoonte, tot ergernis van mijn ouders!
Deze zin leest verwarrend. Wat hier eigenlijk staat is ‘tot ergernis van mijn ouders was het een slechte gewoonte’, terwijl er bedoeld wordt: ‘tot ergernis van mijn ouders las ik tot in de late uurtjes boeken’. Dit kan simpel opgelost worden door het gedeelte over de slechte gewoonte weg te laten. Dat negatieve oordeel blijkt namelijk ook al uit de ergernis.
In het fragment staan veel uitroeptekens. In het algemeen geldt voor fictie dat je alleen uitroeptekens gebruikt in dialogen (en ook daar met mate). Bij een verhaal in de ikvorm zou je kunnen beargumenteren dat in feite álle tekst ‘dialoog’ is, omdat de ikpersoon het verhaal aan de lezer vertelt. Om dat te laten werken, is het nodig om de ikpersoon een sterke, unieke vertelstem te geven waar de uitroeptekens goed bij passen. In deze tekst vind ik ze echter niet passend; het leest rommelig en de betreffende zinnen komen met een punt net zo goed over.
Nee, deze keer zou ik erbij horen en de schoolpoort zou door een andere laatkomer moeten gesloten worden. Bij deze gedachte kreeg ik de slappe lach…deze lach was van korte duur!
Nog steeds alleen, huppelde ik door de smalle baantjes. Tot ik plotseling mijn naam hoorde!
De werkwoordsvolgorde in ‘moeten gesloten worden’ is Vlaamse spreektaal. Voor Nederlanders klinkt het als een fout, en ook in Vlaanderen wordt geadviseerd om in geschreven tekst het voltooid deelwoord vooraan of achteraan te zetten: ‘gesloten moeten worden’ of ‘moeten worden gesloten’.
Na ‘deze lach was van korte duur’ verwacht ik direct te lezen waarom dat zo was. In plaats daarvan springen we als het ware terug in de tijd, naar toen er nog niets aan de hand was. Dat leest verwarrend. Probeer je in te leven in de lezer en de tekst op een logische volgorde te presenteren. En let ook hier op de uitroeptekens.
Ik vermoed dat ‘baantjes’ een Vlaams woord is; als Nederlander heb ik er geen beeld bij (maar ik zou gokken op ‘steegjes’). Wat mij betreft hoeven Vlaamse schrijvers hun taalgebruik niet op hun noorderburen aan te passen, maar het is wel goed om je bewust te zijn van de verschillen. In dit geval kan het helpen om meer beschrijving te geven van de baantjes, zodat een lezer de betekenis uit de context kan afleiden.
‘Hey, dag Lienneke, wat doe jij hier zo vroeg?’
Ik schrok me rot toen ik Annie herkende en zag hoe ze van haar tuin naar mij toekwam.
‘O dag Annie!’ stamelde ik.
‘Maar kindje toch, jij hebt je boekentas op je rug?’
‘Je bent toch niet van plan om vandaag naar school te gaan!’
‘O ja wel hoor, en ik ben vroeger vertrokken dan ben ik zeker niet de laatste!’ zei ik met een fijn opgewekt stemmetje.
Annie sloeg haar hand voor haar mond en fronste haar wenkbrauwen.
‘Maar Lienneke toch, het is vandaag helemaal geen school!’
Waarom schrikt de hoofdpersoon zo van Annie? Misschien krijgen we eerder in het verhaal informatie die dat verklaart, maar in dit fragment zie ik geen reden om bang voor Annie te zijn, en Lienneke reageert later gewoon vrolijk. Ik vraag me ook af of het wel nodig is om het schrikken letterlijk te benoemen; het stamelen maakt het ook al duidelijk.
‘Je bent toch niet…’ staat op een nieuwe regel, en daardoor lijkt het even alsof Lienneke dit zegt. Hou de zinnen op dezelfde regel als het om dezelfde persoon gaat.
Ik vraag me ook af of die zin niet beter weg kan. Hij suggereert al heel sterk dat het geen schooldag is, waardoor Liennekes opgewekte reactie onlogisch is. Bovendien maak je het nét iets spannender voor de lezer door hier nog niet te veel weg te geven.
Eventjes hoorde ik het donderen in Keulen en daarna vroeg ik of ze het nog eens wou herhalen. Daar stond ik dan, met mijn boekentas op mijn rug en een stuk fruit in mijn handen. Goedgezind en al fluitend naar school die dan blijkt dicht te zijn! Ik kon mezelf doodslaan maar eerst diep wegzakken in de grond van schaamte!
Annie vertelde dat er een briefje in de agenda zat van haar zoon, die daar ook school liep. Juf Berthie zou die uitgedeeld hebben tijdens de middagpauze.
Wat voor fruit? Wees specifiek, dat brengt het verhaal meer tot leven! Verder geeft deze zin namelijk een mooi beeld van hoe Lienneke daar staat. Zonder het letterlijk te zeggen, benadrukt dat beeld dat ze helemaal was voorbereid op een schooldag, wat nu voor niets blijkt te zijn.
De zin met ‘goedgezind’ is daarna onnodige uitleg; de tekst wordt sterker als je de lezer zelf die conclusie laat trekken.
Ik ben benieuwd waarom Lienneke dat briefje niet heeft gekregen, of niet heeft gezien. Zou ze het gemist hebben omdat ze met haar neus in een boek zat?
Jouw verhaal in deze rubriek terugzien?
Ik help je graag met gratis feedback op een verhaalfragment van ongeveer 300 woorden. Klik hier voor meer informatie over het opsturen van je tekst.